Ommezwaai in fokdoelen zichtbaar
Na jaren van fokbeleid op spek- en spierdikte is een kentering zichtbaar in het fokdoel. Minder spek is niet meer het hoofddoel zien we in de cijfers. Verbetering wordt nu gezocht in voerefficiëntie. Een vergezicht op 2025 laat de potentie zien.
In Nederland hebben we vanaf 2007 een insteek in de fokkerij moeten kiezen die recht deed aan de wensen van de markt. Op dat moment waren de Nederlandse eindproducten in de Europese markt om meerdere redenen niet erg gewild. De gezondheidsstatus liet te wensen over en daarnaast voldeed ons eindproduct niet aan de luxe wensen van met name de Duitse markt. Zowel bij de biggenexport als ook de export van vleesvarkens is Duitsland al langere tijd verreweg onze grootste afnemer. Momenteel neemt Duitsland op jaarbasis ongeveer 5,5 miljoen vleesvarkens en biggen af. Dat is ongeveer 20 procent van onze jaarlijkse productie. De keuzes die toen gemaakt moesten worden, waren vooral fokkerij op verlaging van spekdikte en meer spier.
Fokken op een lagere spekdikte is relatief eenvoudig. De spekdikte is een van de meest erfelijke kenmerken en bovendien eenvoudig en betrouwbaar meetbaar. Wanneer je daar sterk de focus op zet, dan ga je ook met forse stappen de gewenste kant op. Helaas heeft de vooruitgang in fokkerij op minder spek ook negatieve gevolgen. Kenmerken waar je op inlevert zijn de voeropnamecapaciteit en dus ook groeipotentie. Een deel van de selectie ruimte moet zelfs worden gebruikt om dat alleen maar op niveau te houden en om daar niet op achteruit te gaan. Bovendien geeft een lagere spekdikte minder vitaliteit en weerstand. Kortom, fokkerij op minder spek kan snel en efficiënt, maar staat vooruitgang op andere kenmerken duidelijk in de weg!

Vooruitgang kent een lang tijdspad
Vanaf de zeugenkant duurt het erg lang voordat een aanpassing in het fokdoel in de vleesvarkens merkbaar wordt. In een zeugenpopulatie duurt het gemiddeld 2,5 jaar voordat deze in haar geheel is vervangen. Daarna duurt het nog een jaar voordat de nieuw gefokte zeugen zelf gaat produceren. Totaal dus 3,5 jaar minimaal. Aangezien de vervanging van de zeugenstapel achtereenvolgens zowel in de subfok als in de vermeerdering moet plaatsvinden, duurt dit zeker 7 jaar, waarna het ook nog een klein jaar duurt voordat de vleesvarkens werkelijk afgeleverd kunnen worden. Totaal een traject van 8 jaar.
Vanaf de kant van de eindberen gaan de veranderingen sneller. De zeugen op een berenfokbedrijf worden doorgaans per jaar voor 100 procent vervangen. Een jaar later zijn de nieuwe beren productief en weer een jaar later worden de nakomelingen geleverd aan de slachterij. Totaal een tijdspad van minimaal 3 jaar waarna de eerste veranderingen zichtbaar worden. Door bovenstaande tijdspaden te combineren kun je dus stellen dat de meeste vooruitgang door veranderingen in fokdoelen bij de vleesvarkenshouder tussen 3 en 8 jaar na de aanpassingen in het fokdoel pas hun eerste effect zullen hebben. Dat gaat geleidelijk en blijft daarnaast vanwege de normale jaarlijkse vooruitgang een blijvend stijgende lijn vertonen.
Ontwikkeling en waarde spek- en spierdikte
De spekdikte is in de laatste jaren fors gedaald. Door de komst van Deense zeugen, PIC-zeugen en inzet van de Norsvin-lijn in TN70 en TN 50 bij Topigs Norsvin, heeft deze ommezwaai in fokdoelen wellicht wel een behoorlijke kickstart gekregen. Deze zeugen hebben op voorhand duidelijk betere vleesvarkenseigenschappen en met name minder spek en meer groeipotentie. De waarde van verdere daling in spekdikte neemt sterk af. Daarnaast zijn de uitbetalingssystemen van de slachterijen aangepast. In een paar concepten is zelfs sprake van financieel voordeel bij extra spek. Gemiddeld is over alle concepten de waarde van 1 mm minder spek nog ongeveer 50 cent per vleesvarken. In de laatste 6 jaar is de spekdikte met 0,75 mm gedaald terwijl het geslachte gewicht met 3,8 kg is toegenomen. Gecorrigeerd voor de invloed van het geslachte gewicht is de daling zelfs ruim 1,3 mm spek.
De zeugen op een berenfokbedrijf worden doorgaans per jaar voor 100 procent vervangen. Een jaar later zijn de nieuwe beren productief en weer een jaar later worden de nakomelingen geleverd aan de slachterij. Totaal een tijdspad van minimaal 3 jaar waarna de eerste veranderingen zichtbaar worden.
Ook is het de vraag of het wenselijk is of de stijging van de spierdiktes de trend van de laatste jaren moeten blijven volgen. In de meeste uitbetalingstabellen van de spierdikte zit een maximum die te vertalen is naar een gemiddeld bedrijfsoptimum tussen 68 en 73 mm spier. Over alle concepten is momenteel de waarde van 1 mm extra spier gerekend vanaf het huidige landelijke gemiddelde ongeveer 20 tot 25 cent per vleesvarken. Daarbij is ook rekening gehouden met het feit dat extra spierdikte een hoger percentage type AA varkens geeft. In de laatste 6 jaar is de spierdikte gestegen van 62,92 mm naar 68,49 mm. Een stijging van maar liefst 5,57 mm dus. Een deel van die stijging is toe te schrijven aan de stijging van het geslachte gewicht. Daarvoor gecorrigeerd is de stijging altijd nog 4,43 mm in 6 jaar. Bijna 0,75 mm per jaar en dat is veel! Voor zowel een daling van de spekdikte als een stijging van de spierdikte is in economisch opzicht de wet van de afnemende meeropbrengst van toepassing.
Veranderingen fokdoel zeug verbetert kwaliteit vleesvarken
Ook het fokdoel in de zeugenhouderij is aan veranderingen onderhevig. Na jaren gefokt te hebben op meer biggen per worp en een hogere worpindex, is daarin een keer het maximum of in elk geval het optimum bereikt. Om voor de zeugenhouder een betere zeug te fokken komen de accenten meer te liggen op duurzaamheid van de zeug, focus op geboortegewicht en uniformiteit van de biggen en minder uitval. Fokkerij op deze kenmerken gaan hand in hand met betere vleesvarkens, terwijl fokkerij op meer biggen juist gevoelsmatig concurreert met de kwaliteit van de vleesvarkens. Trends die in de landelijke cijfers duidelijk te zien zijn (zie tabel 1). Vooral in de laatste 3 jaar zien we duidelijke effecten van veranderend fokbeleid. De spekdikte stabiliseert zich op ongeveer 13 mm. Deze zal wellicht nog iets dalen onder invloed van inzet van magere zeugenlijnen zoals de TN70 en TN50. Daar hoeft niet op gefokt te worden want die hebben de lage spekdiktes al. Het feit dat de fokkerij-organisaties fokkerij op minder spek los kunnen laten – of al lang los hebben gelaten – geeft ruimte voor fokkerij op groei, voederconversie en voeropnamecapaciteit. De extra stijging in groei en voeropname zal de komende jaren daardoor zichtbaar blijven. Jaarlijks stijgt de gemiddelde spierdikte fors en nagenoeg lineair.
Op individuele bedrijven zal de groei de komende 6 jaar met 75 gram stijgen en de voeropname met 0,13 kg per dag toenemen. Los van de ontwikkeling van het gemiddelde geslachte gewicht, gaat de gecorrigeerde EW-conversie met 0,11 naar beneden.
Tegenwoordig hebben de ‘niet-Piétrain’ meer spier dan de Piétrains van 6 jaar geleden. Naast de te verwachten vooruitgang vanuit de fokkerij geeft dit wellicht ook mogelijkheden om op bedrijfsniveau de beerkeuze eens tegen het licht te houden. Verschuiving naar eindberen met meer groei en voeropnamecapaciteit lijkt mij mogelijk en zelfs logisch. Verder zien we dat de voeropnames, vanaf het moment dat de spekdiktes zich stabiliseren op ongeveer 13 mm, duidelijk harder stijgen. De hogere voeropnamecapaciteit in combinatie met een betere voerefficiëntie resulteert van twee kanten in een hogere groei.

Voor de gecorrigeerde spek- en spierdiktes bij 95 kg is gerekend met 0,15 mm spek en 0,30 mm spier per afwijkende kg geslacht gewicht.

Potentie vleesvarkens in 2025 lineair en met gewijzigde selectiedruk.
Een blik in de toekomst
Indien de geschiedenis van de ontwikkeling van de laatste 6 jaar zich herhaalt, zullen de cijfers van de vleesvarkenshouderij er over 6 jaar uitzien als in de kolom ‘2025 stijging lineair’ in tabel 2. In de kolom ‘Aangepast fokdoel’ is een inschatting gemaakt wat de groei en voederconversie kunnen gaan doen wanneer de selectiedruk op spek- en spierdikte fors minder kunnen zijn.
Op individuele bedrijven zal de groei de komende 6 jaar met 75 gram stijgen en de voeropname met 0,13 kg per dag toenemen. Los van de ontwikkeling van het gemiddelde geslachte gewicht, gaat de gecorrigeerde EW-conversie met 0,11 naar beneden. Al voor het jaar 2025 zullen we gemiddeld de grens van 900 gram groei per dag doorbreken. Deze onderbouwde voorspelling geeft wellicht stof tot nadenken en zeker om naar het resultaat verlangend uit te kijken.

Dit artikel is tevens gepubliceerd in het vakblad Varkensbedrijf.